SCHELE MEIJERS BROERTJE IS EEN ENGEL








SCHELE MEIJERS BROERTJE IS EEN ENGEL



Voor de kinderen in onze buurt zijn er weinig dingen waar we beducht voor zijn. 
Het zijn de honden Puckie en Berry van de familie Zandt , beide flinke chow-chows en de recalcitrante puber van de familie Meijer die door ons hatelijk Schele Meijer wordt genoemd, die misschien ook wel 19 a 20 jaar was in die tijd en ons min of meer tiranniseert. 
Hij mag graag pesten en je hebt zo ruzie met hem, want hij is lichtgeraakt en een paar jongetjes van 10 durven samen wel wat.

Als ik alleen ben, dan ben ik zeer op mijn hoede: 
Schele Meijer in de buurt? 
Dan wegwezen, of sluipend erlangs en hopen. dat hij gepreoccupeerd is.
Toch denk ik altijd nog met medelijden aan hem terug. 
Hoe gevreesd hij ook is, misschien heeft hij in onze ogen voor die gevreesdheid zwaar moeten boeten. 
Van zijn streken herinner ik me concreet eigenlijk geen voorbeeld en reageert hij misschien zichzelf op ons af en verder niet, maar hij blijft in mijn herinnering, omdat ik hem op een afschuwelijke, klaaglijke manier in het prikkeldaad heb zien hangen met de voeten los van de grond, zodat elke beweging hem vaster verbindt met het prikkeldaad. Zo heb ik mij vaak ook de kruisiging van Jezus voorgesteld, huiverend. Ook het geluid dat hij maakt is huiveringwekkend. 
Hij vergaat natuurlijk van de pijn. 
Ze moeten hem los maken en daar gaan natuurlijk later vreselijke verhalen over in de trant van vleeslapjes van zijn handen die nog aan het prikkeldaad blijven hangen om maar niet te spreken van de bloedplassen onder de plek waar hij gehangen heeft.
Wel herinner ik me dat hij later vol trots in een goede bui aan ons kwajongens zijn handen laat zien. 
De manier waarop hij daar is komen hangen dwingt bij ons geen respect af, wel de zichtbare littekens van de ongelukkige actie die zijn kwetsuren hebben ingeleid.

Schele Meijer is de oudste zoon van het gezin Meijer. 
Er is tussen ons gezin en dat van Schele Meijer een onuitgesproken band en dat is de band der kinderrijkdom. 
Wij hebben 11 kinderen in het gezin en bij Meijer zijn er ook veel kinderen. 
Daarnaast hangt er nog een waas van mysterie rond het gezin. 
De Meijers zijn Joden en daarover wordt helemaal niet gesproken, alleen maar uitdrukkelijk, dat ze Joden zijn en dan ontstaat er een ijselijk stilzwijgen, terwijl je als kind natuurlijk moet denken: 
Nou en? 
Maar zelfs dat doe je niet. 
Op dezelfde manier heb ik mezelf nooit afgevraagd waarom ik uit een groot gezin kom. Het feit ligt er gewoon en met het waarom houd je je niet bezig, maar net als rondom het gezin Meijer ligt ook rondom ons gezin een waas van mysterie.

Ik ben mateloos trots op mijn zusters, omdat ze zo knap zijn qua uiterlijk en voel me soms zelf verwijfd, omdat ik wil dat mijn haar mooi zit, zodat ik wel eens met een spiegel in een andere spiegel mijn achterhoofd bekijk en ook de zijkanten om te zien of ik mooi haar heb. 
Ik ben er altijd aan blijven twijfelen.
Mijn verdedigingsmechanisme tegen alle mogelijke zinspelingen op de grootte van het gezin, de grapjes erover en zelfs de beledigingen bestaat puur uit trots. 
Trots op mijn knappe zusters en mijn handige, kunstzinnige oudste broer.

Misschien is bij Schele Meijer de instinctieve verdediging wel zijn agressieve opstelling, als hij zich onmiddellijk afreageert op zijn omgeving, misschien is hij alleen maar (?) een ADHD- kind avant / apres le date. 
Voor het gezin Meijer zijn we geen vreemden. 
We komen er wel over de vloer. 
Zo herinner ik me dat we op een regenachtige dag in de huiskamer zitten met veel buurtkinderen en de kleine Ronald Meijer, de jongste spruit van de familie Meijer van zo’n 2 jaar oud, een kostelijk ventje met prachtig blond krullend haar, waar alle kinderen in de buurt dol op zijn.

Ik begin op die middag een boek voor te lezen. 
Ik weet niet meer welk boek, maar het is een dikke en ik blijf lezen tot het donker en het boek uit is. 
Moeder Meijer heeft al een paar keer bezorgd gekeken of ik het wel kan volhouden, maar durft ook niet te storen, omdat de kinderen juist nu zo lief en rustig zijn. 
Het kom haar vast goed uit.

Ik vind haar er altijd erg moe uit zien met een permanente schorre stem die als het ware qua klank uitdrukt hoe moe ze is. 
Ik weet hoe druk mijn moeder het heeft, bijvoorbeeld op maandag. 
Dan gaat de hele familiewas erdoor in een dag en krijgen we makkelijk te bereiden eten, zoals rijst en wat wij tromkoek noemen en in Groningen poffert blijkt te heten.

We wonen aan een kanaal dat als het ware de stad Groningen binnenstroomt vanuit het van Starkenborghkanaal. 
Op het kanaal leer ik schaatsen met een stoel vlak voor het huis, maar dat kan alleen bij strenge vorst, zeg maar elfsteden weer, maar ik heb er toch veel op geschaatst in mijn herinnering. 
Datzelfde kanaal speelt een rol bij de intocht van Sinterklaas, elk jaar een bijzonder gebeuren. 
Zijn boot uit Spanje vaart voor ons huis langs en ons kanaal is elk jaar weer de aanvaarroute. 
Achter het “bodenterrein” stapt hij met zijn gevolg van de boot en trekt hij op zijn schimmel de stad Groningen in, in optocht.

Er is bij de brug een vaste brugwachter die via een trappetje naar beneden op een stenen platform kan komen, waar hij af en toe zit te vissen. 
Vaak zijn er kinderen bij hem om ook te vissen en zo kent hij alle kinderen uit de buurt. Op een dag gebeurt er iets, waar ik als kind totaal niet op voorbereid ben. 
Ik hoor, dat de kleine Ronald spoorloos verdwenen is en dat men alles heeft nagezocht om het jongetje te vinden en het zal me niet verbazen als ik ook samen met de kinderen van de buurt op zoek ben geweest, maar echt herinneren doe ik het me niet.

Heel goed herinner ik me de bootjes die in het kanaal gaan dreggen en dan dringt tot ons door: 
‘Ze denken dat hij dood is! 
Verdronken!’ 
Zelfs in het donker wordt nog gedregd met felle lichtmasten op de boten en ik hoor nog het klaaglijk stemgeluid van moeder Meijer die blijkbaar zeker weet, dat ze haar kind kwijt is.
Ondertussen houdt de onzekerheid aan en werkt ze verlammend. 
Nergens wordt Ronald gevonden, niet in het water en niet in de buurt.
Dat heeft zo enkele dagen geduurd, een nachtmerrie voor de ouders en eigenlijk voor de hele buurt.

Dan pakte de brugwachter zijn hengel en sleept het haakje over de bodem van het kanaal op het platformpje waar hij altijd zit te vissen. 
Aan de zijkanten zijn struiken. 
Aan de waterkant sleept hij vooral op die plek steeds maar heen en weer. 
Dan blijft het haakje vast zitten. 
De hengel wordt opgehaald en hoe het verder gaat? 
Ik ben er niet bij, maar later gaat het gerucht door de straat: 
Ronald is verdronken en de brugwachter heeft het lijkje opgevist! 
Aan de onzekerheid is een einde gekomen. 
Wij kinderen begrijpen de opluchting niet. 
Wij weten niet wat dood is. 
We hebben geen flauw benul. 
Dood? 
Dat is slapen en dan weer wakker worden. 
Ronald zal wel weer wakker worden.

Enkele dagen later mogen we Ronald zien, opgebaard in de huiskamer. 
We gaan zonder ons af te vragen. 
Blijkbaar heeft men ons goed voorbereid. 
Je gaat mee, omdat je niet weet hoe het zal zijn. 
Ik zie me nog in het kistje kijken en ik zie niets bijzonders, of liever gezegd niets, wat ik al niet ken. 
Verbeeld ik het me, of is toch het gezicht nog wat opgezet van het water?

Wat ik zie, is weer het gezicht van een engeltje, zoals je dat ziet op Renaissance- schilderijen: 
Beeldig. 
Je vindt jezelf toch wel flink. dat je bent gekomen en dat zegt moeder Meijer ook, want ze ziet dat we om het jongetje geven. 
Achteraf ben ik toch blij, dat Ronald de eerste mens is die ik gestorven heb gezien.

1955



Geen opmerkingen:

Een reactie posten