OOSTERHAMRIKKADE

Oosterhamrikkade


Onze woning aan de Oosterhamrikkade is uitermate geschikt voor een groot gezin. Er kunnen gemakkelijk vier kinderen op een slaapkamer en dat is in het begin ook zeker het geval. De eerste keer die ik me kan herinneren met veel mensen in huis, is op het feest van de zilveren bruiloft van mijn ouders. Pake Dragtstra is er met een zus Tante Martzen, de broers en zusters van mijn ouders voorzover niet gemigreerd naar Canada en zelfs de oude buurtjes Zijlstra van Sneek zijn aanwezig, maar geslapen zullen ze er allemaal wel niet hebben.
Het is die dag dus een drukte van belang en bij mijn weten zijn alle festiviteiten in huis. Thijs en ik hebben beide een prachtige witte zijden blouse die zo besmettelijk is dat we er wat verkrampt bijlopen. ’s Middags komt er een fotograaf die vader en moeder portretteert geheel in de stijl van de jaren vijftig.

 Moeder zit in het leren stoeltje natuurlijk te breien en vader zit in een andere stoel, raad eens de krant te lezen.



In het midden staat nog een grote vierkante tafel met tafelkleed. Op der schoorsteenmantel staat een pendule en vaas met een pauwenveer. Boven de schuifdeuren hangen als vanouds enkele sierborden die overgeërfd zijn. De kloostertafel komt later in het televisie tijdperk. Nu is de radio het belangrijkst . Hier luister ik naar de verslagen van de interlandwedstrijden van Leo Pagano en ir van Emmenes en broer Folkert luistert wel eens mee, als hij tijd heeft.

’s Avonds is er een soort diner waarbij vader en moeder aan het hoofdeinde van de tafel zitten .
Dan komen de oudste aanwezigen, vervolgens broer, zusters, zwagers en ten slotte de kinderen. Jan Kremer is dan al opgestoten in de vaart der volkeren. Hij is de verloofde van mijn oudste zus en hij steelt vaak de show met zijn naam als het boek ‘Ik jan Cremer’ uitkomt. Als lid van de gereformeerde kerken vrijgemaakt kan hij zich geen positief oordeel aanmeten over deze naamgenoot, maar hij gebruikt zijn naam graag met een knipoog en ijdel. Jan houdt wel van wat theater. Hij introduceert in ons gezin het beruchte ABC, waarbij hij tussen de schuifdeuren een geheelonthouder speelt met een frisdrankfles en een alcoholist met een bierfles. Afwisselend laat hij beiden het ABC opzeggen. Dat is makkelijk, want zo hoeft hij geen tekst te onthouden. Het gaat steeds om de intonatie en de emotionele inzet waarmee het ABC uit zijn mond  komt en ook niet onbelangrijk zijn de gebaren die hij er bij maakt. Het begint allemaal koel, neutraal, maar geleidelijk  neemt de intensiteit van het gebeuren toe. De frisdrankfles wordt steeds beminnelijker toegesproken en geknuffeld en de bierfles steeds harder en onverzoenlijker. Het eindigt ermee dat de bierfles verwenst, veroordeeld en met grote vijandigheid behandeld dreigt te worden, culminerend in het bijna wegsmijten van het object.
Spelletjes doen
Het geheel vormt een prachtig, effectief spotje voor tegenstanders van drankgebruik en de act wordt met dankbaarheid overgenomen door mij en overal waar ik de kans zie breng ik hem met dezelfde overtuiging als waarmee Jan Kremer dat doet. Er is nog een act waarvan ik niet zeker ben of het ook uit zijn repertoire afkomstig is. Het gaat over een voordrachtswedstrijd waaraan een schooljongen een nuffige jonge dame een generaal en een oud vrouwtje deelnemen. Achter elkaar zeggen zij op geheel eigen onderkoelde of dramatische wijze een vers op van een Nederlands volkslied tijdens een reciteerwedstrijd. Je doet zelf alle rollen en 4 keer achter elkaar volgt dan het volgende couplet:

Kent gij het land der zee ontrukt
door d’arbeid van het voorgeslacht,
dat nooit verwonnen heeft gebukt,
maar hief zich op met grote kracht
Dat land bekend aan ’t verste strand,
is ons zo dierbaar Nederland.

Vaak heb ik het vers opgevoerd, bij feestjes, bij de jaarlijkse feestavond van de jongelingenvereniging van de gereformeerde kerk. Ook trek ik de stoute schoenen aan om het te reciteren tijdens de feestavond ter gelegenheid van de opening van de nieuwe 2e CHBS aan de Admiraal de Ruyterlaan, die dan de naam Augustinuscollege kreeg. De jury wordt gevormd door Neerlandici en zij vallen over de tekst die ik uitspreek. Volgens hen zitten er onnauwkeurigheden in, maar ik heb nergens de tekst ooit op papier gezien en beschouw de tekst niet als echt functioneel. Het verkeerd uitspreken van de tekst maakte de act juist grappiger naar mijn smaak. Dus krijg ik een 2e prijs die bestaat uit het boek Lassa Lanta van de schrijver Cor Bruijn. Het is een bekroond boek en dus een smaakvol cadeau. Ik ben apentrots.

Het is de eerste keer dat ik een prijs win met uitzondering van de salmiakdropjes die ik in de tweede klas krijg van de basisschool van de onderwijzer van de derde klas onderwijze meneer  Den Otter de lievelingsleerkracht van vele kinderen destijds op de lagere school die zich onsterfelijk wist te maken aan het begin van het jaar dat je bij hem in de klas kwam, door een biologieles te geven bij een der bekende schoolplaten over de natuur met de otter als hoofdpersoon. Juf Anneveld heeft een opstel van mij gelezen en stuurt mij naar de heer Den Otter om het opstel te laten lezen. Ik begrijp er niets van, maar de uitleg is: ‘Kijk maar eens of hij het ook mooi vindt”. Meneer De Otter maakt er een showtje van. De hele klas zit mij aan te staren, maar hij begroet mij allervriendelijkst en hij leest aandachtig mijn verhaal. Of hij in de lach schiet of ernstig kijkt, ik weet het niet meer, ook niet waar het verhaal over gaat. Blijkbaar is hij wel onder de indruk, want hij maakt mij een compliment, dat ik zo mooi heb geschreven. Hij haalt zijn doosje met Wybertjes te voorschijn en strooit in mijn handjes zweterig  van de spanning een stuk of zes wybertjes. Trots keer ik terug bij de juf met dropjes in mijn hand die gutsen van het zweet.

Op de eerste verdieping van ons huis is er een voorkamer en een achterkamer met schuifdeuren ertussen die geflankeerd worden door kasten. De loze ruimte boven de schuifdeuren benoemen we tot onderduikerplek, hoewel die periode al lang is afgesloten. In de voorkamer komen we allen op zondag en als er visite is wordt  die daar binnengeloodst. Het is de “knappe kaemer’ zoals dat in het Fries genoemd wordt. Er is een groot raam, dat uitkijkt op het Oosterhamrikkanaal, waar elk jaar Sinterklaas binnenvaart richting de binnenstad, waar hij te paard de reis vervolgt. We zitten eerste klas als de goedheilig man langs vaart en uit het zijraam, dat open kan, hangen we soms naar buiten om te praten met iemand op de straat. Vooral Martha hangt vaak uit het raam als haar soldaat er langs rijdt. Het is Jan Kremer die later mijn zwager wordt. Van dat uit het raam hangen heb ik nog wel eens hoogtevreesdromen.

In de voorkamer staat ook een boekenkast met deuren met glas erin. Het is een mooi sierlijke eikenkast en het is het meest trotse meubelstuk dat we hebben. In de kast staan boeken: Het land achter Gods rug van Den Doolaerd. Van de serie Terra staan er veel delen over Tibet, China, het Midden-Oosten en heel opvallend is ook de concordantie van de Bijbel en andere zware theologische werken zoals De Doleantie van Abraham Kuiper en zeker ook de serie ‘Ende dispereert niet’ van Hendrik Algra onder wie vader heeft gewerkt aan het Friesch Dagblad.

Deze vulling van de boekenkast, weet ik, heeft vader niets gekocht. Als redacteur van De Nieuwe Provinciale Groninger Courant” ziet hij regelmatig boeken binnenkomen met het verzoek er een recensies over te schrijven wat natuurlijk ook regelmatig gebeurt. Alle boeken die er in de boekenkast staan, komen uit die pot of hij heeft ze zelf geschreven zoals in oorlogstijd De Friese kurassier , dat speelt in de Franse tijd. In de oorlog is vader werkloos geworden, omdat de Duitsers hem verboden anti- Duitse teksten te leveren voor Het Friesch Dagblad. Hij zit dan met een groot gezin en zonder werk. De kerk vangt hem in Sneek volledig op  en verbouwt wat tabak, dat hij kan verhandelen. Daarnaast vindt hij tijd om te schrijven. Het manuscript verdwijnt onder de klep van de naaimachine van moeder en alle gezinsleden weten dat. Vader zegt: “Als de Duitsers een razzia houden in de straat en ze komen hier in huis, kijk dan niet naar de naaimachine, want je kunt ze, zonder dat te willen, erop attent maken. En warempel het gebeurt. Er komt een razzia en iedereen doet zijn best om volgens afspraak de naaimachine volledig te negeren. Folkert die in die tijd een jaar of dertien is, heeft daar de minste moeite mee. Hij heeft wel wat anders aan het hoofd. Achter het huis, in de tuin heeft hij een hok met konijnen en een soldaat loopt die richting al uit en Folkert vreest het ergste. Duitsers lusten ook konijnen en ze hebben een slechte naam. Eenmaal in de tuin nadert de Duitse soldaat langzamerhand het konijnenhok en Folkert windt zich steeds meer op. Dan waagt hij het erop en haalt de Duitser in en geeft hem een schop onder de kont.

Het is een waarschuwing die zoveel wil zeggen als: ‘Handen af van mijn konijnen’, maar het is ook een machteloos en dom protest. De aangevallen Duitser draait zich om en ziet wie de dader is. Even later komt Folkert ,wrijvend aan zijn zitvlak en met ogen die alleen met moeite een stortvloed van tranen kunnen bedwingen. Toch heeft hij zijn konijnen gered met zijn actie, want als de Duitsers het huis verlaten, zijn ze er allemaal nog. In de kamer zit vader op een stoel. Hij heeft al die tijd gebiologeerd gekeken naar de naaimachine. Hij wel.

Over de oorlog zelf schrijft hij zijn bekendste boek “ Fan bugjen fremd” Hij schrijft het eerst in het Fries en het wordt uitgegeven door een uitgever die eigenlijk niet bestaat. Later wordt het uitgegeven als ’t Geweld onttogen” Er staan nog meer boeken van vader, zoals : De holle polsstok, De torenklok zweeg. Het kolenschip van Venlo, Zulke galgebrokken toch. Ze spelen in de 80- jarige oorlog. Er is ook ‘Een schip in de dorpsvaart’, dat een eigentijds verhaal is. Als ik ergens de kans krijg, vertel ik natuurlijk dat mijn vader boeken schrijft en het is helemaal geweldig als ik in de bibliotheek van de lagere school ‘Het Geweld onttogen’ aantref. 

Vader kan veel boeken bestemd voor recenseren mee nemen en ze staan mooi in de kast, maar is het zijn smaak? Geld voor het kopen van boeken is er niet. Toch kijk ik elk jaar reikhalzend uit naar Sinterklaas. We krijgen vaak kledingstukken, zoals onderbroeken, hemden, sokken en noem maar op. Het zijn cadeaus waar we maar matig tevreden mee zijn. Vaak is er een stuk speelgoed. Altijd is er een chocoladeletter, maar het hoogtepunt zijn de boeken die vader heeft meegenomen uit de redactiepot. De recensieboeken gaan altijd in een kast en vlak voor Sinterklaaas worden de boeken verdeeld. Omdat vader een groot gezin heeft, krijgt hij meestal de kinderboeken en elk jaar zit ik grote spanning, want het gaat altijd om nieuw uitgekomen boeken. Ik maak kennis met de boeken van Sibe van Aangium, de Franse serie met de Smokkelaars van de schans en de Belgische serie met o.a. De Spionnen en altijd gaan de kameraden van Lieuwe Botes een stukje eten. Ook zijn serie rond Hotse Hiddes leer ik op deze wijze kennen. Er zijn de boeken van Louis Penning over Zuid- Afrika en de botsing van de Boeren met de autochtonen onder de leider Dingaan en de Engelsen, zoals Blikoortje en de Held van de Spionkop. Hoogtepunt is voor mij ook het krijgen van de beide delen van de Hollandse jongens in de Franse en de Duitse tijd. De eerste is van W.G. van der Hulst en de tweede van Aart Romijn van wie we ook de roman Geert Dammers in handen krijgen en niet te vergeten voor de dames de boeken van Goud Elsje van Max de Lange –Praamsma en de boeken over de familie De Wit van Jan de Vries, waarvan ook later een hoorspeleditie wordt gemaakt.

De ‘Hollandse jongens’- versie van van der Hulst vind ik het spannendst en sluit weer aan bij mijn favoriete serie In de soete suikerbol. Over de dikke bakker die de heerlijkste bollen van de wereld bakt naar een geheim recept en zijn kraakheldere chagrijnige vrouw die er niet tegen kan als iets scheef hangt. Louw de straatjongen die later het knechtje wordt en een steen in een worstenvel doet en dat naar de hond smijt. De bakker die gek is op dieren en vooral het zingen van vogels en die dan alles om zich heen vergeet, wil hem een les lezen en bakt een heerlijke oliebol, zijn specialiteit, met een dennenappel erin. Per ongeluk belandt de bol met de andere bollen op de tafel van de koning van het Zuiden die net de koning van het Noorden, een notoir chagrijn op bezoek heeft. De koning van het Noorden krijgt de grootse bol, maar slaat zijn tanden vast in de denappel en zo gaat het maar door.

De wonderdokter die een bedrieger is en er voor zorgt dat hij de plaats van de bakker inneemt, terwijl de bakker gedwongen wordt de rol van wonderdokter over te nemen, wetende dat bij mislukking de beul met tangen gaten in zijn oor zal knippen. Het knapkruid dat in de bollen komt en ontploft in een grote bol in de mond van de koning van het Zuiden.  Ridder Galgorok de troubadour die de bakker in moeilijkheden probeert te brengen. De serie is onvergetelijk, niet in het minst door de geweldige illustraties van W. G. van der Hulst. Het aantal avonturen en hachelijke situaties zijn talrijk. Het inspelen op menselijke zwaktes is heel humoristisch en de hoofdpersonen komen in schier onoplosbare problemen terecht. Ziedaar alle ingrediënten voor een goed verhaal en dat duurt 7 delen lang.
Als Jan en Martha verkering hebben, smaken ze het geluk dat moeders leren stoeltje verdwijnt naar de achterkamer die voor het gewone dagelijks gebruik bestemd is. Als het zondag is en er warm is gegeten, gaan ze samen liggen uitbuiken in dat stoeltje en je snapt niet hoe ze er inpassen, maar het lukt. Zijn ze aan het vrijen, of liggen ze te slapen? Ze doen beide en we laten ze op den duur maar met rust. We weten niet beter.

Op een dag moet Martha voor behandeling van haar voeten naar het ziekenhuis. Ze heeft knobbelvoeten en er moet iets geschaafd worden van de botten bij haar tenen. Jan Kremer is met haar mee en op een gegeven moment wordt meegedeeld: ‘Meneer Kremer, uw vrouw is klaar. U kunt haar naar huis brengen!’. Jan Kremer haast zich iets recht te zetten. Ze is zijn vrouw niet, maar zijn verloofde. Deze opmerking blijft als een hilarische hangen in ons gezin, want Martha is er niet geweldig aan toe en heeft erg veel pijn. Dus is het van Jan Kremer een paniekreactie. Het lijkt wel een beetje op de actie van Herman van Ommen een andere zwager die bij de eerste bevalling van mijn zus Jannie zo nerveus is dat hij een spiegel ophaalt om haar te laten zien hoe hun eerste  kind Sigrid aan de baarmoeder ontsnapt. Hij heeft geen idee in welke strijd zijn vrouw is gewikkeld en probeert haar af te leiden met een spiegel.

Als Martha eenmaal op haar slaapkamer op de eerste verdieping is gebracht, merken we allemaal dat ze behoorlijk pijn heeft. Iedereen loopt wat bedrukt door het huis en er wordt besloten dat ze niet alleen gelaten kan worden ‘s nachts. Ik moet bij haar op de kamer slapen om te zorgen voor water e.d. als ze wakker wordt. We weten als jongste kinderen nauwelijks wat er met haar gebeurd is. In onze verbeelding is er bot bij de tenen weggezaagd en zijn de tenen ingekort of zo. Het vele verband om haar voeten maakt alles nog ondoorzichtiger. Het ziet er best wel eng uit en we hebben het idee dat onder het verband het een bloederige massa is. Daar komt nog bij dat ze best wel heftig reageert op de pijn die ze heeft en in het begin is die blijkbaar niet misselijk.   

In de gang tegenover de woonkamer is de WC en zijn er twee diepe gangkasten. In een van die kasten wordt ik op een dag door mijn moeder opgesloten als ze razend op me is. Joost mag weten waarom. Zus Tity is zo onder de indruk van het gebeuren dat ze naar boven gaat en op haar bed begint te huilen, zo’n medelijden heeft ze met mij. Later herinner ik me het voorval in het geheel niet. Het is vergeten of verdrongen. Waar ik me ook niets van herinner is een opname in het ziekenhuis op 2- jarige leeftijd voor een navelbreuk en een middenoorontsteking. Beide ingrepen hebben een spoor nagelaten op mijn huid, maar verder herinner ik het me niet. Wel gaat het verhaal dat ik als het bezoek weggaat zo kwaad wordt dat ik het tuigje waarmee ik aan het bedje vastzit volledig aan flarden scheur. Dus geheel ongemerkt is het een en ander niet aan me voorbij gegaan. Ook mijn voorkeur voor het ritselen van boomblaadjes is me niet bekend, maar ik krijg later te horen dat als mijn kinderwagen buiten staat en ik begin te huilen, men de wagen onder een boom zet en het huilen meteen stopt.

Ook de herkomst van de bijnamen die de kinderen De Haan gebruiken is soms moeilijk te achterhalen. Greet wordt Grietie genoemd en ook wel Schipper omdat haar eens wordt wijsgemaakt dat ze het kind is van een voorbijkomend schipper. In elk gezin schijnt zo’n soort kind te zijn. Lena , de zus erboven wordt ‘Slinkje’ genoemd, omdat ze altijd zit te snoepen of de lege schaaltjes uitlikt. Ik word metworst genoemd, omdat ik blijkbaar veel eet. Jannie wordt Geale genoemd, waarschijnlijk naar een jongen waar ze een oogje op heeft gehad. Ze heeft zelfs een tweede bijnaam ‘Spulkje’, misschien omdat ze vaak aan iemand zit te plukken. Tity wordt Martinitoren genoemd, omdat ze vrij lang is. Fopkje wil van haar naam af en wordt vanaf dat moment Zus genoemd. Ook dit komt vaak voor in grote gezinnen. Sybregje kiest in navolging van Zus voor de naam Sylvia.

De trap naar beneden naar de straat is een verhaal apart. Ze heeft 32 treden en wordt gebruikt door kolenboeren die naar het balkon moeten op de eerste verdieping om het kolenhok bij te vullen. Het is een mooi optocht die enkele minuten duurt. Het zijn grote zwarte kerels die met volle, zware zakken naar boven lopen en met lege naar beneden. Steeds 32 treden op en af. Op de trap ligt een vloerkleed dat met roeden vastzit. Soms zitten de roeden wel eens los en dan kun je een flinke smakker maken, wat ook regelmatig gebeurt. Af en toe moet het trapkleed worden uitgeklopt  en moeten de roeden van koper worden gepoetst. Het is een trap binnenshuis met na ongeveer 12 treden een vals plat. Daarvandaan glijden we met de handen aan de trapleuningen naar beneden en roetsjen door tot we met een sprong beneden zijn. We proberen steeds de afstand te vergroten. Er gebeurt nooit iets alleen branden de handen door het schuren langs de leuningen. Voor ons is het gymnastiek, een kunstje.

Tenslotte is er de keuken naast de trap die doorgang verleent naar het balkon. In de keuken kom ik alleen om af te wassen. Het is het domein van de vrouwen die er vooral op maandag actief zijn. Dan gaat de was van de hele afgelopen week erdoor. En daar is een hele dag van hard werken mee gemoeid. Zo hard wordt er gewerkt dat er gemakkelijk eten wordt gekookt, zoals poststroop, bestaande uit gortenpap met stroop. Het smaakt wat zuur, maar als je honger hebt is alles lekker. We krijgen ook vaak tromkoek, dat in Groningen poffert wordt genoemd en bestaat uit een cakeachtig gerecht met veel rozijnen en krenten en toegevoegde stroop en in onze fantasie is het gewoon gebak. Later is rijst met kerrie ook een heerlijkheid of zoiets als nasi klaargemaakt met rijst en kruidenzakjes. In de keuken poets ik mijn schoenen als ik op zondagmiddag een keer in de veertien dagen stiekem naar GVAV ga kijken, soms de volgende zondag ook naar Oosterparkers, maar dat is tweede divisie en dus wat minder in tel.

De tweede verdieping bereiken we via alweer een trap met treden en met een vloerkleed met roeden.Hier zijn twee grote slaapkamers met daartussen een badkamer die zo wordt genoemd omdat er een lichtvenster in het dak zit en een er is een kraan met spoelbak. De badkamer wordt vaak gebruikt als naaiatelier. Martha die coupeuse is werkt eigenlijk aan huis. Moeder helpt haar zo vaak ze kan. Er worden kleren genaaid voor het hele gezin en er komen klanten voor wie kleding wordt gemaakt Vooral kinderkleding is erg gewild. Op een dag zie ik mijn klasgenote Ina de Wind met moeder en broertje in de voorkamer. Daar wordt gemeten en gepast. Martha maakt kleren. Ik ben daar best wel trots op, want het lijkt me erg moeilijk werk. Zelf lopen we in door haar en moeder gemaakte kleren of afdankertjes die indien nodig verstel worden. Natuurlijk verlangen we naar kleding uit de winkel, omdat andere kinderen die ook hebben, maar soms hebben we best wel in de gaten dat die ook door iemand genaaid is en zou die het beter hebben gedaan dan onze Martha.

Nee, het is meer het idee dat je niet zo arm bent dat je absoluut geen kleren uit de winkel kan krijgen. We zijn dan als jongste kinderen ook verguld als in de periode na de oorlog regelmatig een zending gebruikte kleren uit Canada waarschijnlijk van familie wordt aangevoerd. Als groot gezin krijgen we altijd een voorraad. Het is elke keer een verrassing wat erin zit en wie het krijgt. Er wordt zeker touw getrokken en gebedeld om een stuk kleding en er wordt vast ook ruzie gemaakt.

Als ik nog een peuter ben is er een soort pak met de letters Tommie Tuf. Ik krijg het. Sindsdien noemt iedereen mij Tommie. Ik weet er niets meer van. Later zit in het kledingpakket een groen cowboyshirt met zwarte opdruk die bestaat uit cowboy met lasso’s, indianen, buffels, paarden, kortom alles wat aan het wilde westen doet denken. Ik vind het een fantastisch shirt en ben er apentrots op, want ik besef dat op school niemand dit heeft, omdat het rechtstreeks uit Amerika komt. Dat het tweedehands is, deert me op dat moment totaal niet.

 De slaapkamer met deur naar het balkon is de kamer van Folkert die deze ook gebruikt als studeerkamer. Folkert zit dan al op de kweek na een jaar stage bij een boer. Hij weet niet, wat hij moet kiezen. Tenslotte komt hij toch thuis met de mededeling dat hij naar de kweek wil. Folkert ontpopt zich als heel creatief. Hij is altijd met iets bezig, haalt op de kweek zijn aantekening tekenen en handenarbeid al voordat hij onderwijzersexamen doet en blijkt een uitstekende grafisch tekenaar te zijn. Hij is in de weer met houtsneden en linoleumsneden. Hij maakt boekenkasten en meubelen. Een keer maakt hij zelfs waarschijnlijk voor de kweekschool een terrarium. Eerst maakt hij een grote bak met glazen wanden. Er komt aarde in en een vijvertje, verder wat stenen en grind en planten. Als alles klaar is komen de dieren erin. Salamanders, kikkerdril, hagedissen, torren, kevers. Op een gegeven moment is er ook een groot salamanderachtig beest met gele en zwarte vlekken. Het lijkt wel een fantasie- kunstdier. Het hoogtepunt is het waterschildpad. Het terrarium staat in een van de slaapkamers en vormt al snel een attractie. We staan er regelmatig bij te kijken, vragen of we mogen voeren en halen plantjes, gras en vragen om slablaadjes. De grote zwart- gele salamander vindt Folkert ergens buiten in de omgeving van het huis. Zo is er elke dag wat te beleven en begint de kamer ernaar te ruiken. Moeder loopt vaak op de bak te scheden en er liggen ook wel eens dode dieren in, maar het wordt Folkert gegund.

We hebben een tijdlang een maatschappelijk werkster op kamers om extra geld binnen te halen die een oogje heeft op Folkert, althans dat maken wij Folkert wijs. Ze is absoluut niet aantrekkelijk is. Haar overgewicht maakt dat ze puffend door het huis loopt  en ze draagt een bril met zeer sterke glazen, kortom ze is absoluut geen schoonheid. Op een dag spreekt ze de gedenkwaardige woorden : ‘Wat het het jonkje het wer drok, net?’ Ze is een Friezin en haar opmerking blijft Folkert steeds achtervolgen.

Er is nog zo’n opmerking die in het gezin blijft hangen. Die wordt gemaakt door twee oudere dames die op een dag bij ons komen eten en verwend worden met het toetje aardbeien met slagroom. Als het wordt voorgezet zitten de dames met verbazing naar het gerecht te kijken. Ze kijken elkaar aan. Dan knikt er een en zijn begint: ‘Wat is dat je, dat wiette spul.’ ’k Zoe et net witte,’ antwoordt de ander. ‘Dat is nou slagroom’, vertelt mijn moeder.”
‘Oh, is dat nou slagroom, antwoordt de eerste en dan tegen de andere ‘Dat is nou slagroom, je’ De dames vinden het heerlijk en als er later in ons gezin slagroom op tafel komt, wordt het hele toneelstukje nog weer eens spontaan overgedaan.

Heel vaak sta ik bij Folkert te kijken en af en toe laat hij mij iets doen, want tenslotte wordt hij opgeleid voor schoolmeester. Dus ik mag wat zagen, wat schuren en vooral de saaie karweitjes worden mij in de maag gesplitst. Ik beschouw mezelf ook als leerling en onderga geduldig alle opdrachten. Folkert heeft een VOC schip gemaakt van hout en veel luciferprikjes met veel lijm en lak en het ziet er prachtig uit. Het is echt een mooi stuk werk. Het schip heeft echte opgebonden zeilen en er staan kanonnen op de plecht die ook nog verplaatsbaar zijn. Naarmate het schip ouder wordt, wordt het steeds brieker en blijkt dat de bouw van Folkert niet tegen de tand des tijds bestand is.

Vaak worden we gestuurd om een boodschap. Folkert kan bij weigering erg driftig worden, dus durf je dat niet zo gauw. Ik moet vaak voor een kroontjespen, tekenpapier of een stukje gum naar de kantoorboekhandel van Stax waar je alles kan krijgen op tekengebied, want de HTS is er vlakbij. 
Eens krijgt Folkert van vader de opdracht een aantal pagina’s te vullen van de oudjaareditie van de  Nieuwe Provinciale Groninger Courant. Het nieuws van het jaar wordt door hem in een soort strip getekend en het is een groot succes.

Op een winterdag gaat Folkert schaatsen en knalt met zijn hoofd tegen het het ijs. Hij komt thuis met hoofdpijn en hij klaagt over duizeligheid. De dokter constateert een zware hersenschudding en Folkert moet plat. Hij heeft koortsdromen en nachtmerries en wordt herhaaldelijk zwetend en overstuur wakker. We zijn erg onder de indruk, maar gelukkig knapt hij na verloop van tijd weer op.

De slaapkamer ernaast komt uit op het balkon. Via het balkon kunnen we op het dak komen en in die tijd heb ik nog niet voldoende hoogtevrees om er niet op te durven. We hebben een prachtig uitzicht over de stad, maar gebruiken het platte dak voornamelijk om bruin te worden in de zon, want inderdaad verkleur je er heel snel en we zijn in die tijd allemaal erg ijdel. In de slaapkamer staan onze bedden, maar de bezetting van de slaapkamer wisselt met het jaar. Er zijn er die het huis uitgaan en die er tijdelijk weer eens binnen komen. Meestal hervinden Thijs en ik ons op deze slaapkamer.

Op een keer vinden we verderop langs de Oosterhamrikkade waar een bedrijventerrein I.V.B.is op een afgerasterde plek met een open loods schroeven met moeren die we gebruiken om te knallen. We doen tussen moer en schroef geel zwavel en als we dat niet kunnen krijgen schrapen we rode zwavel van luciferhoutjes. Vervolgens laat je de schroef met moer keihard op de grond of tegen een muur knallen en dat geeft inderdaad een zeer harde knal. Op een dag in oktober vinden we ook carbid. We weten wat het is. Je kunt er mee knallen met een melkbus, maar hoe, we hebben geen idee. We besluiten inlichtingen in te winnen en tot oud en nieuw het spul op te slaan in onze slaapkamer in een van de diepe kasten, Nou begint carbid te pruttelen als het in aanraking komt met zuurstof en het gaat ontzettend stinken. Het spul is binnen een dag te ruiken door het hele huis heen en wie hebben niets in de gaten? Thijs en ik. Als mijn vader tenslotte zijn neus volgend het spul ontdekt, zijn  de rapen gaar.

Hij is nadat ons huis in Sneek in oorlogstijd in de fik gaat natuurlijk als de dood voor brand en wordt een controlfreak. Bij het verlaten van het huis gaat hij wel drie keer terug om te controleren. De gaskraan dicht, geen rokende peuken en dergelijke. En nu hebben die twee jongens de wetten der voorzichtigheid met de voeten getreden. Is het die keer dat ik mijn vader op het kookpunt van drift heb meegemaakt en ben ik uit angst voor een pak rammel onder het bed gekropen waar hij me niet te pakken kan krijgen en dus nog kwader wordt? Joost mag weten hoe ik ooit zo genadig onder dat bed vandaan heb kunnen komen, maar ik overleef het.

Thijs en ik doen thuis niet alleen ondeugende dingen. Als we ’s avonds op bed liggen beginnen we vaak spontaan te zingen en omdat we van publiek verzekerd willen zijn, laten we deuren openstaan Iedereen kan ons horen en we zingen meestal het liedje van de Allisons: ‘Are you sure?’ dat inderdaad zeer melodieus is en met veel gevoel gezongen kan worden. We zingen het ook nog tweestemmig en dus gaat men beneden in de gang staan om te luisteren, want het moet echt prachtig hebben geklonken. Als we het lied uit hebben, klinkt er een applaus en komt het verzoek het nog een keer te zingen. We horen: ‘Bis!’ onder aan de trap, wat we dan ook grif doen. Dat we goed kunnen zingen staat als een paal boven water. Thijs blijft eens over met nog een concurrent voor een hoofdrol in een cantate als jongenssopraan en als we later aan de Bilderdijklaan wonen in de Wijert, gebeurt het vaak dat ik onder douche sta te zingen en mijn buurman op de WC gaat zitten, want dan kan hij het beter horen. Het is niet gelogen, de man heeft verstand van muziek en zit zelf ook op een koor.

De slaapkamer aan de voor krant is aanvankelijk de ouderlijke slaapkamer, maar als Martha het huis uit is, schuiven zij op naar die kleinere slaapkamer, zoadat de grote ‘meiden’ in de grote slaapkamer kunnen . Op een dag hebben ze gecollecteerd voor een goed doel. Er is nog geen tijd geweest om de collectebussen op te halen of weg te brengen. Zij staan op een kleine, ronde tafel midden in de slaapkamer. Thijs en ik hebben via een openstaande deur de bussen zien staan en lopen bij het naar bed gaan de slaapkamer binnen. Daar staan de bussen. We pakken ze op en schudden er wat aan. Tot onze verbazing blijken ze te lekken, want de kwartjes en guldens, en dubbeltjes kunnen er zo uitgeschud worden. Na verloop van tijd hebben we er een aardig bedragje uitgeschud. We hebben allerlei fantasieën over de besteding van het geld en het meest creatieve dat we kunnen bedenken is snoep. Veel snoep!

Deze gedachten maken ons begerig, hebberig en tenslotte tot dieven. We sluipen met het gehusselde geld naar onze eigen slaapkamer en verstoppen het onder het kussen. We tellen het ook even. Alleen voor de lol. Dat maakt de begerigheid nog groter en tevreden besluiten we te gaan slapen. Een ding zijn we vergeten bij het plannen van de volmaakte misdaad. Om een uur of elf, half elf worden we dagelijks gewekt, omdat we bedplassers zijn. We staan dan met de voeten op het koude zeil te bibberen om langzaam wakker wordend een plas af te leveren die moet voorkomen dat de lakens nat worden. Bij het opstaan neemt een van ons beiden per ongeluk het kussen met de arm mee en zie daar ligt een massa geld. Wie erbij is en het ontdekt, waarschijnlijk een van onze zussen, de rapen zijn weer gaar, want stelen geldt als iets verachtelijks en zeker het stelen van het geld dat bestemd is voor mensen die het veel meer nodig hebben dan wij. We hebben het geluk dat het tijdig ontdekt is en we het gestolen geld niet hebben kunnen omzetten, zodat alles met een fikse waarschuwing afloopt. De volgende dag denken we nog vaak aan het geld en vooral ook aan de snoep.











Geen opmerkingen:

Een reactie posten