REMINISCENTIES

Reminiscenties


Het is februari 2004. De pers loopt sinds het optreden van Pim Fortuin met een eigen politieke partij van de ene hype naar de andere en als er niets is, wordt er een gecreëerd. Er is sprake van enorm papegaaiengedrag. Zo staan na de geboorte van het eerste kind van Prins Willem Alexander voor de paleispoorten cameraploegen die bijna om het uur via een reporter vermelden dat er niets gebeurt, behalve dat af en toe mensen of zakenlieden bloemen brengen of cadeautjes ter ere van de boreling . Het enige nieuws dat gemeld wordt, is dat er geen nieuws is.

Een ander voorbeeld is dat iemand van het CDA in het kader van een functie iets roept over het zelf financieren van een rollator in plaats van het vergoeden door de overheid om de kosten van de zorg te verminderen. Prompt wordt het onderwerp uitgebreid behandeld in Barend en Witteman, in Nova, in netwerk en noem alle actualiteitenprogramma’s maar op. Hetzelfde gebeurt rond het neerschieten van een manager aan een school voor het vmbo. In eerste instantie gaat het in de pers om een middelbare school, later sijpelt binnen dat het gaat om een vmbo- school en nog weer later blijkt het een “zwarte” school te zijn. Al spoedig komen er signalen door interviews en gesprekken dat directies en personeelsleden proberen problemen op school rond geweld te verdoezelen. Wat er gebeurd is, blijkt “het topje van de ijsberg” te zijn. Uiteraard zijn er bedenkingen over de onderwijskundige kwaliteit van het vmbo- ontwerp, maar in het onderwijs is men er al meer dan 4 jaar mee bezig nog afgezien van het voorbereidende werk.

Nu blijken volgens “deskundigen” geweld en vmbo-situatie elkaar wederzijds verkeerd te beïnvloeden. Een grote groep van de VMBO- ers is niet gebaat bij theorielessen, maar moet de praktijk in. Voorzover ze gedoemd zijn als basisberoepsleerling of kaderberoepsleerling een diploma te halen via een landelijk examen, wordt er meegaand gecijferd als het gaat om het schoolexamen. De stilzwijgende afspraak tussen leerkrachten en leerlingen zou zijn: In ruil voor aangename cijfers voor het schoolexamen bieden de leerlingen de leerkrachten een relatief rustige les aan.

Er is allang voorspeld dat een grote groep zal vallen in het zwarte gat tussen een opleiding met basisschool en verder niets of een moeizaam verworven diploma basisberoeps of hoger. Een belangrijk punt van kritiek is ook dat basisleerlingen die goed zijn in wiskunde geen landelijk examen kunnen doen  op een hoger (lees) kaderberoepsniveau of dat van de theoretische leerweg. Vroeger kon er naar hartelust geschoven worden van A naar D niveau. Nu moet elke leerling blijven op het niveau waarvoor hij gemiddeld kansrijk wordt geacht om te slagen.

Eigenlijk komt de hele discussie erop neer dat de basisvorming  waarbij alle niveaus  enkele praktische en veel theorielessen door elkaar kreeg op sterven na dood is. Er gaan stemmen op de oude ambachtsschool in ere te herstellen en zeker de moeilijk lerenden zo snel mogelijk na de basisschool een beroepsopleiding te laten volgen en na een korte tijd de werkvloer op te sturen.

Met stomheid geslagen verneem ik hoe een “deskundige” zijn stem tegen het VMBO verheft. Er wordt gekopt in de krant uit zijn mond:
‘Het VMBO is een fiasco!
Het neerschieten van een docent zou inderdaad het topje van de ijsberg zijn!
Leerlingen die slecht meekomen op theoretisch niveau moeten sneller aan het werk!’

Het blijken uitspraken te zijn die niet nieuw zijn, maar blijkbaar relevant voor de pers, want, zie, ze komen uit de mond van een onderwijskundige. Professor John Peters, onderwijskundige in Groningen. Behalve de krant halen zijn uitspraken ook de diverse journaals. Hoe suf ik mij ook  pieker, ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat deze publiciteit niet draait om wat er wordt gezegd, want het is al gezegd, maar wie het zegt.

Eigenlijk schiet die erkenning mij in het verkeerde keelgat. Want wie had bij het opstarten van het VMBO vanaf de start de wijsheid moeten bezitten om te voorzien het gebrek dat het VMBO nog maar nauwelijks heeft kunnen bewijzen, aan legitimiteit. De heer Peters blijkt een deskundige die aan de bron verstek laat gaan, maar nu als de kippen erbij is om in een klap het werk van alle vmbo – leraren die lesgeven op het niveau basis of kader beroeps als zin- en nutteloos te kwalificeren.

Plotseling schiet door mij heen dat ik John Peters ken van mijn studententijd in Groningen. Het is de tijd van de democratisering en vooral de sociale faculteit, waaraan ik pedagogiek studeer, ligt op zijn gat. Er valt voor studenten van alles te beleven, maar met echte kennisverwerving binnen het vak heeft het allemaal weinig te maken. De meeste colleges kunnen gemakkelijk onderbroken worden voor een gesprek over de inhoud van studieprogramma’s en toekomst van de meer gevorderde studenten.

Er staan uitbreidingen voor de deur van de studentenaantallen er komen posities vrij op de universiteit als wetenschappelijk medewerker en iedereen ruikt zijn kans. Zelf word ik benaderd door mevrouw Rijpma- Boersma om samen met mijn vriend en medestudent Bert Fledderman een college op te zetten voor eerstejaarsstudenten, waarin artikelen uit pedagogische tijdschriften worden behandeld. Onze contactpersoon als het gaat om die tijdschriften is voor de afdeling onderwijskunde John Peters. Hij is student- assistent voor Van Gelder en heeft de naam dat hij dag en nacht uittreksels maakt voor zijn baas die daar op gepaste wijze gebruik van maakt. Voor ons studenten is het maken van uittreksels routine en we kunnen ons bijna niet voorstellen dat het leuk werk is , maar het verdient en dat is ook wat waard.

Bij de bespreking over de tijdschriften van de verschillende afdelingen : onderwijskunde, sociale pedagogiek, orthopedagogiek en  algemene(historisch- wijsgerige) pedagogiek, blijkt ons dat de afdeling onderwijskunde een stevige vinger in de pap wil, als het gaat om de keuze van artikelen en de aanlevering van tijdschriften. De bespreking krijgt een conflictueus karakter. We voelen het als afnemen van verantwoordelijkheid en maken dat duidelijk aan John Peters. Zijn reactie toont aan dat hij gestuurd wordt en niet de vrijheid heeft of neemt een eigen positie in te nemen. In deze tijd van democratisering is het niet hebben van een eigen visie, maar het vertolken van die van een hogergeplaatste bijna een doodzonde althans onder de studenten: Wij zijn kritische studenten en maken op basis van ons eigen denken keuzes.

John Peters komt er achter dat hij een loyaliteitsconflict heeft. Hij moet kiezen voor zijn baas of zijn medestudenten. Hoe hij het opgelost heeft, we weten het niet. Misschien mag hij van zijn baas water in de wijn doen. In ieder geval bied hij zijn excuus aan, spreekt van een verkeerde inschatting. Wij beschouwen het zelf als een niet oninteressante storm in een glas water en voelen ons vooroordeel jegens John Peters bevestigd. Hij haalt bruine armen en ons respect voor hem is gedaald. Daar heb je weer iemand die het niet op eigen kracht kan halen. Als kritische studenten beschouwen wij het als onze plicht wel carrière te maken, maar zonder bruine armen en het liefst op een andere plek dan waar je hebt gestudeerd om elke schijn van nepotisme weg te nemen.

Op een middag volg ik een werkcollege onderwijskunde, waaraan alle betrokken doctoraalstudenten aan deelnemen. Behalve Van Gelder is ook Brandenburg aanwezig. Hij heeft een wiskundige achtergrond en geeft de statistiek colleges. Hij is ook gecommitteerde bij het examen pedagogiek aan de kweekschool. Mijn docent die me ondervraagt erkent mijn capaciteiten en geeft me de ruimte mijn eigen verhaal te doen. Aan het eind van de zitting stelt Brandenburg nog een aantal vragen, maar dat brengt me niet uit het ritme. Ik ben niet meer te stuiten. Ik heb een truc ontwikkeld tegen opkomende faalangst. Begin overdonderend en probeer het initiatief te houden. Ondanks een misschien wat emotioneel begin legt dat geen windeieren. Men bezwijkt voor mijn enthousiasme. Zo ook Brandenburg. Hij geeft in zijn verbouwereerdheid een 10, een cijfer waar ook mijn docent van schrikt. Later als ik moet kiezen tussen psychologie of pedagogiek, gaf die tien de doorslag. Brandenburg zelf herinnert mij als ik hem ontmoet bij colleges of bijeenkomsten nog wel eens aan die tien en verontschuldigt zich bijna. Hij deed het ook voor de eerste keer en vond het becijferen maar moeilijk in te schatten. Wij generen ons allebei voor het cijfer, maar we gunnen het mij wel.

Het college komt maar niet op gang. De vijfde- en zesdejaars studenten brengen het gesprek  met van Gelder op het onderwerp hoe de toekomst van de afdeling onderwijskunde eruit ziet. Het lijkt een informatief gesprek, dat spontaan ontstaat voordat het college zal beginnen, maar al gauw blijkt dat ze vissen naar een baantje als wetenschappelijk medewerker nu de staf toch uitgebreid zal worden. Het gretigst blijken Nijs te zijn en Peters. Van Nijs is me jaren later al bekend geworden dat hij hoogleraar onderwijskunde wordt in Utrecht.

Het spel dat ontstaat is dat van de visser die wat speelt met happende vissen die steeds worden ontweken. Naarmate de visser weigert te laten toehappen worden de vissen steeds brutaler. Tenslotte vragen ze in feite om concrete toezeggingen. Hier wordt het voor de niet direct betrokkenen die onderwijskunde niet als hoofdvak volgen een beetje gênant. We krijgen wegloopneigingen. Brandenburg constateert ook een zekere wrevel bij dit publiek, dat in feite gekomen is voor informatie over onderwijskunde en niet een sollicitatiegesprek voor assistenten die moeizaam gesloof beloond willen zien met een functie na de studie.

Brandenburg maakt tenslotte een eind aan het gesprek met de opmerking:
”Hebben we hier nu een college of gaan we naar de kroeg?” Nog een keer in die periode zie ik de groep onderwijskunde geschaard om van Gelder. Het is in het zwembad de Papiermolen in Groningen. Van Gelder is op het terras in zwembroek verhuld in een badjas en zijn adepten cirkelen om hem heen. Worden er zaken gedaan of wordt de hechtheid van de groep gedemonstreerd? Er schiet door me heen: If you cannot join them, how can you beat them?

Jaren later ontdek ik dus bij toeval dat behalve Nijs ook Peters professor onderwijskunde is geworden. Ik heb me er nooit in verdiept ben er niet eens nieuwsgierig naar, maar zie deze ontdekkingen als bewijs dat de democratisering van die tijd niet heeft kunnen voorkomen dat benoemingen aan de universiteit plaats vinden volgens het aloude principe: Werk voor mij als een slaaf, dan wordt je zelf de baas en misschien vorm ik dan school! Heb ik dat soort geknechtheid willen ontlopen?

Op mijn eigen afdeling staat Nieuwenhuis op het punt afscheid te nemen en zijn directe ondergeschikte Dr. Rijpma- Boersma, met wie wij als doctoraal studenten veel te maken hebben, kan geen vuist maken binnen de faculteit. In de tijd van de democratisering herinner ik me een vergadering  van de subfaculteit Pedagogiek voor studenten en docenten die gaat over de invloed van studenten op het studie- en onderzoeksprogramma. In een ruzieachtig sfeertje lopen de emoties zo hoog op dat Van Gelder in zijn boosheid mevrouw Rijpma verwijt dat ze nauwelijks of niets gepubliceerd heeft na haar promotie. Hij stelt daarmee in feite haar positie ter discussie. Bij de algemene pedagogiek is het nooit meer iets geworden. Rijpma wordt geen hoogleraar. Men kiest voor twee interim pausen Van Kemenade, van de ene baan naar de ander zwalkend in die periode en Noordam. Zij zijn zo kort hoogleraar, dat we ze als zakkenvullers beschouwen en ons afvragen of de sub faculteit met hun benoemingen gediend is. Dan kwam de mededeling van mevrouw Rijpma die haar positie heeft behouden, dat er versterking komt bij algemene pedagogiek in de persoon van een oud- student van sub faculteit. Jan Derk Imelman. Hij wordt de John Peters van onze afdeling, werkt dag en nacht voor Noordam en haalt op dezelfde wijze zijn strepen. Vooral tegenover oudere studenten zoals Bert Fledderman en ik is hij op zijn hoede, alsof hij denkt: “Ik kan jullie nodig hebben” Zo weten we te bedingen dat we het laatste tentamen algemene wijsgerige pedagogiek bij hem mogen afleggen op basis van een paper. Hij gaat hiermee akkoord en beoordeelt het gesprek over de papers met een 9 en hij vindt dat de paper van Fledderman, uitgewerkt tot scriptie ook wel een 9 kan opleveren en die van mij een 7. Bert en ik lopen later gefrustreerd door de Herestraat. We zijn weer eens teleurgesteld in het niveau van het gesprek, zeker als je het vergelijkt met de geïnvesteerde moeite.  Jan Derk Imelman wordt de opvolger van Noordam.

Omdat het afstuderen op algemene historische pedagogiek mij wat te link wordt met het oog op de toekomst en omdat je op het instituut nooit een kind ziet ???? en het bestuderen van de praktijk van de gezinsopvoeding nog steeds niet het object is, besloot ik me ook praktisch te laten scholen door orthopedagogiek te kiezen. Nog steeds heb ik op mijn netvlies de afgestudeerde pedagoge die huilend kwam vertellen op het pedagogische instituut dat ze wel hoog opgeleid is, maar niets kan.

Door het lezen van het werk van de Zwitserse bioloog- psycholoog Piaget ben ik onder de indruk geraakt van de formele kennis die daar in Geneve wordt opgedaan door nauwgezet praktisch onderzoek op het gebied van de
ontwikkeling van de intelligentie. Met toestemming van de sub faculteit ga ik voor een combinatie algemene wijsgerige pedagogiek en orthopedagogiek.

De benoeming van Bladergroen in die tijd als hoogleraar orthopedagogiek is exceptioneel. Ze heeft geen proefschrift geschreven en verontschuldigt zich daar tijdens colleges net iets te vaak voor in de trant van het te druk hebben met onderzoek en niet de tijd kunnen vinden het in een proefschrift uit werken. Als lector in de kinderpsychologie zien we haar benoeming ook wel als wegpromoveren als lector kinderpsychologie, maar dat is gebaseerd op geruchten. Als er iemand school zou moeten willen maken met haar ideeën van de invloed van de ontwikkeling van de motoriek op de ontwikkeling van de intelligentie, dan is zij het wel. Haar moederlijke gevoelens blijken slechte raadgevers te zijn. Zij heeft de neiging iedereen in haar omgeving met een zielig verhaal te adopteren en het leven te vergemakkelijken. Zo woont zij met haar assistente Notenbomer enige tijd samen. Het verhaal gaat dat ze vaak ruzie hebben, waarbij de gedragingen van beide dames bizarre vormen aannemen, zoals het onverwacht dichtklappen van de pianoklep als Notenbomer aan het spelen is.

Er is ook een pleegzoon in het spel, Roel de Groot, of iemand die daar voor doorgaat. Bladergroen helpt hem aan een baantje als vertegenwoordiger bij Wolters Noordhoff. Hij duikt zelfs op als pedagogiekstudent te en wordt door  die studie heengeloodst door haar. Later komen we hem tegen als deskundige op het gebied van het kinderspel en is hij werkzaam aan de afdeling orthopedagogiek.

Wat mij nog het meest bevreemdt, is dat het mij totaal niet bevreemdt, dat ik na jaren van werken in het onderwijs nooit iets constructiefs heb vernomen van deze mensen, terwijl de ontwikkelingen in het onderwijs die een merkwaardige cirkelgang beschrijven aangeven dat er een schreeuwende behoefte bestaat aan creatieve wetenschapsmensen op pedagogisch gebied. Van Gelder is een voorstander van de middenschool. Er blijft niets van over. Ook niet van de heterogene brugklassen in de basisvorming. Zelfs de basisvormingstoetsen werden op grote schaal gesaboteerd door de docenten van het middelbaar onderwijs en hebben handen vol geld gekost. Het studiehuis blijkt zeker gedeeltelijk een misgreep en moet worden bijgesteld. En nu is daar JOHN PETERS, hoogleraar onderwijskunde in Groningen die de doodsteek toebrengt aan het VMBO. Hij die aan de wieg moet staan van iets wat toekomst heeft, blijkt een grafredenaar te zijn.  









1 opmerking:

  1. Jan,
    bij mij verdwenen of vervaagd maar niettemin zeer herkenbaar: schitterend verhaal. Tegelijk een verleden dat is gefragmenteerd, waaruit de samenhang is verdwenen. En achteraf vind ik het een zegen dat ik de studie niet heb voltooid. M'n leven zou een dwaaltocht door kletskoek zijn geworden in plaats van de, deels frustrerende, dat wel, ontdekkingsreis.

    BeantwoordenVerwijderen